dinsdag, april 24, 2007

24 04 07 | Creatief

Laatst kwam het weer ergens voorbij. Ik had het eigenlijk al een tijdje niet meer gehoord. Het ontsnapte uit de mond van de vrouw die was belast met de presentatie van de tweede aflevering van de Lange Nacht van de Creativiteit in het Centre Céramique. Ze vroeg zich hardop af: “Hoe is het toch met de creatieve industrie?” Goede vraag. Hoe is in Maastricht eigenlijk met het begrip dat de afgelopen vijf jaar heel wat wethouders en beleidsmakers heeft betoverd, of moeten we zeggen geïnspireerd?

Met dank aan de Amerikaanse econoom Richard Florida. Zijn boek ‘The Rise of the Creative Class’ uit 2002 wordt door velen als een soort bijbel gezien, met daarin het antwoord op de vraag hoe een stad economische groei kan bewerkstelligen. In het kort komt het hier op neer: creativiteit is de nieuwe motor achter de economie. Populair geformuleerd: creativiteit is de sleutel tot succes, het kapitaal van de toekomst. In steden als Glasgow, Manchester, Rotterdam, Berlijn en Barcelona heeft het ‘creatieve wonder’ zich al voltrokken.

Toen de binnenstad van Maastricht in november 2006 door opinieweekblad Elsevier werd uitgeroepen tot de economisch sterkste (de beste mix van horeca, winkels, cultuur en zakelijke diensten) van Nederland, voor Den Bosch en Roermond, benadrukte wethouder Jean Jacobs nog maar eens dat creatieve industrie “het toverwoord is” en blijft. Ook al is het aandeel in de werkgelegenheid nauwelijks meer dan 2 procent, zo bleek uit onderzoek van TNO.

Toch blijft creatieve industrie een aantrekkelijk speeltje voor de mensen die in steden aan de touwtjes trekken. Het invloedrijke betoog van Florida gedijt overal in de wereld, dus ook in Nederland. Zelfs de koningin refereerde er enkele jaren geleden aan in haar troonrede. De ministerraad besloot in februari 2006 17 miljoen euro uit te trekken voor de creatieve industrie. Provincies spreken hoopvolle verwachtingen uit in trendrapportages en de Limburgse steden kunnen en willen niet achterblijven.

Venlo heeft cultuurwijk Q4, Roermond en Weert doen ook verwoede pogingen op creatief gebied en in Zuid-Limburg hebben Sittard-Geleen, de Parkstad en Maastricht afgesproken zich als ‘Tripolis’ in te spannen om de creatieve industrie tot een succes te maken.

Het gedachtegoed van Florida is in de loop der jaren gecultiveerd. Zijn theorie is als volgt: nu het tijdperk van diensten en industrie voorbij zijn, draait alles om kennis en technologie. Steden moeten inzetten op creatief talent. Tot die ‘creatieve klasse’ rekent Florida niet alleen ontwerpers, musici, schrijvers, architecten en kunstenaars, maar ook wetenschappers, ondernemers, ingenieurs ict-ers en andere technici.

Zij kunnen voor nieuwe economische impulsen zorgen, omdat zij volgens Florida niet de woonplaats selecteren op de banen die er zijn. Het werkt andersom: de bedrijven met hun banen vestigen zich waar het creatieve talent zit. Een slimme stad zorgt er dus voor dat het aantrekkelijk is voor deze groep, veelal jonge mensen. Zij komen af op het leefklimaat.

Natuurlijk is deze categorie personen niet nieuw. Creatievelingen zijn er altijd al geweest. Maar de creative class van Florida maakt, zo schrijft hij in zijn boek, in veel Westerse landen tegenwoordig 30 procent of meer van de beroepsbevolking uit. De creatieve klasse is in Amerika inmiddels groter dan de traditionele working class, werknemers in bijvoorbeeld de fabriek en transportindustrie.

Deze groep zorgt voor het veranderen van traditionele samenlevingspatronen. Zij kijkt op een andere manier tegen werk en vrije tijd aan. Creativiteit laat zich moeilijk inroosteren. Florida concludeert dat stress en burn-outs typerend zijn voor deze klasse. Toch hebben zij een hoge economische toegevoegde waarde voor de maatschappij. Dit kan, bijvoorbeeld, door het bedenken van nieuwe software, maar ook door het ontwerpen van een trendy modemerk of het zorgen voor een miljoenensucces van een band met een hitsingle.

Creatieve steden beschikken in de theorie van Florida over de drie T’s die de ingrediënten vormen voor economische groei: Talent, Tolerantie en Technologie. Een stad moet bijvoorbeeld investeren in high-tech industrie, een goede universiteit en een open klimaat voor nieuwkomers. Etnische diversiteit, beweert Florida, heeft een gunstig effect op de creativiteit. Net als een relatief groot aantal homoseksuele paren. Zie de T van Tolerantie: Florida’s Gay Index als indicator van creativiteit is wereldberoemd.

Maar een bloeiend cultureel en creatief klimaat laat zich niet van bovenaf opleggen. Op zoek naar een alternatief voor de langzaam maar zeker verdwijnende maakindustrie kijken overheden en andere instellingen naar de creatieve ondernemers. Steden als Maastricht worstelen met de vraag hoe de creatieve klasse en daarmee de creatieve industrie naar hen toe kan worden getrokken. Er zijn al vele onderzoeken gedaan, in de hoop enige antwoorden te vinden.

Feit is dat de creatieve industrie een ongrijpbaar fenomeen blijft. Een veelgehoord kritiekpunt op het boek van Florida is dat hij nagenoeg alle hoogopgeleiden tot de creatieve klasse rekent. Maar op welke manier ze precies bijdragen aan de stedelijke cultuur blijft vaag.

Er wordt veel over gepraat, er wordt in geïnvesteerd. Maar wat levert het op. De vraag is dan ook: waar zijn de creatieve spelers in Maastricht? Hoe (on) zichtbaar zijn ze. Wat doen ze? Waar? Wat levert het de stad eigenlijk op?