zondag, juni 10, 2007

10 06 07 | Werk aan de wijk

“De Limburgse hoofdstad is een compacte stad met een rijke geschiedenis. Veel van de belangrijkste bezienswaardigheden liggen in of vlak bij het centrum op de linkeroever van de Maas. De meeste toeristen komen naar Maastricht voor zijn historische binnenstad en monumentale kerken, waarvan de Sint Servaas en de Onze Lieve Vrouwekerk de bekendste zijn. Ook interessant zijn het Natuurhistorisch Museum en het Spaans Gouvernement. Daarnaast vormt de middeleeuwse omwalling een belangrijke attractie. Aan de oeverkant van de rivier liggen het Bonnefantenmuseum en de wijk Céramique.”

Het is een letterlijke tekst uit ‘Maastricht & Zuid-Limburg’ van Capitool Reisgidsen. Natuurlijk is de passage ronkend, dat hoort nu eenmaal in zo’n boekje, en natuurlijk lezen we wat we al wisten: Maastricht is vooral het historische centrum en verder – op Céramique, Wyck en de Sint Pietersberg misschien na – niets.

Geen woord over Randwyck, Pottenberg of Wolder. Logisch, die wijken hebben de bezoekers nu eenmaal weinig te bieden en is dus reclametechnisch weinig interessant. Ze zullen op de toeristische barometer ook in de toekomst niet hoog scoren, maar tegelijkertijd doemt daar een dilemma op. Maastricht dient haar buitenwijken de komende jaren zodanig te revitaliseren dat deze buurten op z’n minst de allure ademen die hoort bij het ‘product Maastricht’ en ervoor zorgen dat Maastricht aantrekkelijk blijft voor bewoners en mensen die er willen wonen.

In de nota ‘Een Sociale Visie op de stad Maastricht 2003-2015’ staat onder meer: “Belangstelling voor stedelijk wonen en wonen in het groen aan de stadsrand groeit. Hierop inspelen biedt kansen voor het vasthouden en het aantrekken van de voor de sociale en economische structuur van de stad zo belangrijke middenklasse met jonge gezinnen. Groei van deze groep geeft meer draagvlak voor: voorzieningen, werkgelegenheid etc.”

Maar hoe doe je dat? Vooropgesteld, Maastricht is vergeleken met steden als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag natuurlijk geen ‘probleemstad’. Noordoost Maastricht is weliswaar door PvdA-minister Ella Vogelaar van Wonen, Wijken en Integratie aangeduid als een van de veertig probleemwijken, maar de problematiek in Nazareth, Wittevrouwenveld, Wyckerpoort of Limmel – de vier buurten die samen ‘Noordoost’ vormen - is van een totaal andere orde dan die in, bijvoorbeeld, de Amsterdamse Bijlmer of Kanaaleiland in Utrecht.

In het rapport ‘Zelfanalyse Grotestedenbeleid 2001’ concludeert de gemeente zelf dat Maastricht over het algemeen een goede woonstad is en dat ook wil blijven. “Wel staan leefbaarheid en veiligheid onder druk, met name in bepaalde buurten en komt de bestaande woningvoorraad niet in voldoende mate overeen met de wensen van de inwoners. Daarnaast is het van belang in te spelen op de groeiende kwaliteitsvraag. De nadruk ligt hierbij op uitbreiding van typische stedelijke woonmilieus met een sterke inmenging van wonen, werken en stedelijke voorzieningen in en aangrenzend aan het huidige stadscentrum en groene woonmilieus aan de rand van de stad.”

Zijn herstructurering – bestaande woongebieden aanpakken – of slopen en nieuwbouw dan de oplossingen? Vaak wel. Niet alleen in Maastricht, het is een landelijke trend. Maar volgens cultureel econoom Arjo Klamer, hoogleraar economie van kunst en cultuur aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, schuilt daarin ook een gevaar.

In een interview met het Financieele Dagblad zei hij vorig jaar: “Wat wij hard noemen, zijn niet de stenen en het economische, maar de ideeën en mentaliteiten. We moeten een nieuwe balans vinden tussen de snelle veranderingen in de economie en de behoefte aan symbolische waarde. Na jarenlang gefocust te zijn op het commerciële, is het nu zaak om meer oog te hebben op de inhoud.”

Klamer betoogt dat steden wel gebouwen kunnen neerzetten, maar die dan ook “moeten vullen met ideeën”. Wat wil je met een gebouw, wat gebeurt er, hoe worden mensen erdoor geïnspireerd? Dat noemt Klamer niet het vaak gebezigde ‘de creatieve stad’, nee hij heeft het over het ‘culturele kapitaal’ of ‘het inspirerende vermogen van de stad’.

Jaarlijks stoppen gemeente Maastricht en corporaties miljoenen in een zogenaamd leefbaarheidsfonds. Hieruit worden activiteiten voor het verbeteren van de leefbaarheid in buurten bekostigd. Denk aan communicatie, veiligheid, kunst in de wijk, buurtbudgetten en bijzondere buurtprojecten. De resultaten zijn helaas niet altijd direct zichtbaar.

Hoe moeilijk het is om ideeën om te zetten in alledaagse succesvolle praktijk weten eerstejaarsstudenten van de Academie Beeldende Kunsten Maastricht sinds kort ook. Zij volgden, ter afsluiting van de propedeusefase, in mei en juni een project waarin ze op zoeken gingen naar ‘de ideale stad’. Het is de bedoeling dat ze een levendige en geëngageerde bijdrage leveren aan de toekomst van de stad. Het centrum van Maastricht was verboden terrein, hun onderzoek concentreerde zich op de buitenwijken.

De aankomende kunstenaars en ontwerpers doolden door de buurten van Maastricht, op zoek naar inspiratie die ze kunnen gebruiken om die buitenwijken – voor zover dat nodig is – leven in te blazen door middel van bijvoorbeeld kunst, cultuur en architectuur. Projectleider Erik de Jong toonde zich tijdens een bijeenkomst, een paar weken voor het verstrijken van de deadline, wel een beetje teleurgesteld over de eerste oogst. Meer dan kreten als een wisselend kunstwerk of een kunstwand met foto’s van de favoriete plekjes van wijkbewoners kwamen de kunststudenten nog niet.

En als zij – toch ook een beetje het culturele kapitaal van Maastricht - het al niet weten…? Maar misschien, zegt Arjo Klamer, is het ook niet altijd nodig. Niet dat Maastricht het van plan was, maar hij pleit ervoor niet alle belangrijke economische functies naar de buitenwijken te verplaatsen. Dan krijg je in zijn visie een allesbehalve leefbare stad.

“Een stad mag best iets unheimisch hebben”, zegt Klamer in het Financieele Dagblad. “Gevaarlijke buurten, lugubere cafés, plekken waar gehandeld wordt of tippelzones. Iedere grote, goede stad heeft dat. Ik zou het niet kunnen organiseren, maar zou je dat allemaal elimineren, dan haal je, gek genoeg, de ziel van een stad eruit. Die schaduwzijde moet er ook zijn. Het gaat dus om veelzijdigheid.”